door Gesineke Veerman
Mijn werkkamer staat op de Cronesteinkade. Terwijl de computer geduldig wacht op de volgende zin, staar ik in gedachten verzonken naar buiten. Aan de overkant van de straat ligt een veld waar buurtgenoten hun honden laten uitrennen en daarachter, aan de rand van het veld een achthoekig bouwwerk, dat telkens mijn nieuwsgierigheid opwekt, omdat het uit het tijdperk vóór de Burgemeesterswijk komt. Het is een klein, hoog huisje met ramen aan bijna alle kanten en twee kleine smeedijzeren ornamenten op het dak. Een tuinhuisje, of speelhuisje, zoals deze gebouwtjes in de zeventiende eeuw genoemd werden. Bedoeld om uit te kijken over de warmoestuinen buiten Leiden. Met vensters die open kunnen om de frisse lucht op te kunnen snuiven, en jezelf rust te gunnen na een verblijf in de ongetwijfeld overvolle en stinkende stad. Wie zou zo’n juweeltje in de achtertuin hebben? Tijd om op zoek te gaan naar de buurtherinneringen van verre overburen.
Ik word hartelijk verwelkomd door de heer Joosten, met onder zijn arm een doos vol paperassen over het tuinhuis en het huis. “Toen we het kochten verkeerde het huis in zeer slechte staat”, zegt mevrouw Joosten. Dat het huis vrijkwam was een tip van buren. Verder waren er in heel Leiden maar twee huizen beschikbaar voor verkoop. In de huiskamer zag je geen hand voor ogen. We kwamen kijken op een stralende dag en de lichten moesten aan.”
Het huis zelf was gemaakt van restanten bouwmaterialen en de achterkamer bleek achteraf zelfs op een balk in twee stukken te rusten, in het midden ondersteund door een bakstenen pijler die als enige niet was verzakt. De vloer had daardoor de vorm van een bult. “Hier stroomt de soep van de borden”, voorspelde mevrouw Joosten. Maar ja, meneer en mevrouw Joosten kwamen uit een krappe bovenwoning op de Haarlemmerstraat, met een baby die geen moment rust kreeg omdat de etage boven hen overbevolkt was door een groot gezin met kleine kinderen. Dus hadden ze geen keus. Omdat de woningen samengetrokken konden worden als het gezin Joosten zou verhuizen kon de benodigde woonvergunning worden bemachtigd.
Meteen het eerste weekend werden met vereende krachten drie coniferen neergehaald waardoor er weer licht de kamer in kon stromen. De eettafel werd in het midden van de kamer gezet. En de soep liep daadwerkelijk van de borden. “Dit krijg je er ook nog bij”, had de makelaar gezegd, wijzend naar een totaal overwoekerd object dat leek op een tuinhuis. “Wist u meteen dat het iets bijzonders was?”, vraag ik. Meneer Joosten, die werkzaam was in de museumwereld, knikt instemmend. “Oh ja, zeker.”
Operatie tuinhuis In 1962 is het huis zover opgeknapt dat ‘operatie Tuinhuis’ van start kan gaan. Mevrouw Joosten laat me het familiealbum zien, waarin een hele pagina aan de operatie is gewijd. Het ‘Chateaux des Chats’ zoals het met een soort liefkozende spot door de buren werd genoemd, was in deplorabele staat. Alle vensters en de trap naar het verdiepinkje moesten worden vernieuwd. “We knapten het op omdat we de opslagruimte van het tuinhuisje goed konden gebruiken,” vertelt meneer Joosten, “want ons huis hadden we voor een groot deel verhuurd om het te kunnen bekostigen. We hadden zelf alleen de benedenverdieping en een slaapkamer tot onze beschikking.” Op de foto staat zoon Rik bij de sloot uit de vijftiende eeuw die achter het tuinhuis loopt. Er staat een nieuw hek voor de sloot, dat werd aangebracht voor de veiligheid van de kinderen.
Lusthof In 1966, schrijft mevrouw Joosten in het foto-album, verschijnt ‘eindelijk’ de eerste border met narcissen in de lente, en dahlia’s in de nazomer. Het is het eerste teken van het herstel van de lusthof. Rik groeit op en het grasveld wordt kleiner en kleiner, de borders groter en groter, huurders vertrekken, en de tuin verlustigd met smaakvolle beelden van Niermeyer en Volten. Uit een stek van een oude groeit een nieuwe appelboom. Het speelhuisje wordt een speelhuisje in de moderne zin van het woord als Rik er met neefjes en nichtjes een logeerpartij houdt. Zijn bootje ligt achter het huisje in de sloot.
Onderzoeksrapport van een 11-jarige Terwijl meneer en mevrouw Joosten nostalgische momenten beleven bij het doorbladeren van het familiealbum, verdiep ik me in de inhoud van de doos met paperassen. Ik vind onder andere een tijdschriftartikel over het bezoek van Prins Hendrik aan de Leidse padvinderij in 1918. Op de foto staat de prins op wat nu het hondenuitlaatveld is, met een jachthoed op het vaandel te inspecteren. Er komt een getypt verslag van de elfjarige Rik uit de doos, getiteld ‘Het tuinhuisje aan de Zoeterwoudsesingel’. “Ja, onze zoon was erg geïnteresseerd in het tuinhuis”, vertelt mevrouw Joosten. “In 1971, toen hij elf jaar was, heeft hij zelf onderzoek gedaan in het Leids gemeentearchief.”
Rapport uit 2008 In 2008 is het speelhuisje voor het eerst officieel beschreven, door een bouwhistoricus van een particulier bureau in het kader van een onderzoek naar de Singelbebouwing waarvoor de Gemeente opdracht had gegeven. In het rapport van de bouwhistoricus dat ik op internet heb opgezocht vind ik veel terug uit het verslag van Rik. Ik tover het rapport tevoorschijn op de tablet die de heer en mevrouw Joosten van hun zoon hebben gekregen. “Kijk”, zeg ik. “Hier staat dat het aan de inspanningen van meneer en mevrouw Joosten is te danken dat dit enige overgebleven vrijstaande speelhuisje voor de stad Leiden bewaard is gebleven.”
Zij lezen het rapport met stijgende verbazing en blijken niets te weten van het bestaan ervan. Het rapport en Rik vermelden dat het speelhuisje in 1768 is gebouwd in opdracht van Hendrick de Bock, een Leidse winkelier. “Winkelier?”, zegt mevrouw Joosten. “Nee, hij was een knopenfabrikant”. “1768? Ik dacht dat het bouwjaar van het huisje onbekend was. Mijn man heeft het nergens kunnen vinden.” Meneer Joosten verbaast zich tevens over de wonderen van het internet. Ondertussen wordt mijn blik onweerstaanbaar getrokken door de prachtig gecomponeerde tuin die van achter de glazen pui in de hele breedte bewonderd kan worden. Achter roze bloesem en kale appelboom het uitgestrekte veld en mijn huis.
Meneer Joosten neemt me mee naar hun trots, zoals hij zelf zegt. Het keldertje van het tuinhuis is een handig schuurtje. De schouw zit er links nog in. Om eten te koken, volgens de bouwhistoricus. Om de was te koken, volgens mevrouw Joosten. En die vervolgens te bleken op het gras. In de bovenkamer ligt de appeloogst van dit jaar in drie kartonnen dozen. Aan de muur een ingelijst restje Japans behang dat tevoorschijn kwam tijdens de opknapbeurt. Het kamertje is zo licht als buiten, het uitzicht is wijds. Veld en Cingelzicht anno 2014.