"Huisartsenpraktijken waren vroeger enorm groot"
In 1995 is een bekende huisarts in onze wijk gestopt met zijn praktijk: dokter W. de Bruijne, Wout voor intimi. Nou gaat er met enige regelmaat een huisarts met pensioen, maar het bijzondere van Wout de Bruijne is dat zijn vader ook al in de wijk bekend was als huisarts en dat zijn broer, Jan de Bruijne enkele straten verderop, in de Kernstraat, een praktijk heeft. Kortom: de familie De Bruijne is een bekend doktersgeslacht in onze wijk. Daar zal volgend jaar definitief een einde aan komen als ook broer Jan met pensioen gaat. Een huisarts heeft altijd een bijzondere positie in een gemeenschap. Niet alleen omdat er weinig van zijn (de schaarste is alweer gesignaleerd), maar omdat een huisarts vaak een vertrouwenspersoon is. Hoe kijkt Wout de Bruijne terug op zijn beroep? Hoe waardeert hij de Burgemeesters- en Professorenwijk? De Wijkkrant sprak met hem.
Grootvader geliefd arts “Het is bijzonder om te beseffen dat we over drie generaties een eeuw huisartsenfamilie zijn geweest, precies de afgelopen eeuw. Mijn grootvader Gerrit Adriaan is in 1900 zijn huisartsenpraktijk begonnen aan de Hoofdstraat in Leiderdorp, maar hij had toen ook al Leidse patiënten. Hieronder bevonden zich bijvoorbeeld arbeiders van de werf van Boot. Door zijn plotselinge dood op 59-jarige leeftijd kwam daar in 1932 een einde aan en werd zijn werk voortgezet door zijn zonen Jan en Adriaan de Bruijne. Adriaan bleef in Leiderdorp en Jan, mijn vader, vestigde zich in Leiden. Velen zullen zich het praktijkhuis op de Hoge Rijndijk 19 herinneren.” “Mijn vader stond vanuit zijn diepgeworteld geloof altijd klaar voor zijn medemens, arm en rijk. In de moeilijke jaren van de twee wereldoorlog ging hij zo goed mogelijk door, ondanks de beperkingen die de bezetter hem oplegde. Uit deze periode doen allerlei verhalen de ronde, over zijn verzetswerk en zijn aanhoudende zorg voor zijn patiënten. Ook moeder had hierin een grote rol. Helaas overleed vader op 56-jarige leeftijd in 1960 veel te jong. Moeder was al twee jaar eerder overleden.” Zelf was Wout aanvankelijk niet van plan om huisarts te worden. “Ik was eerst geïnteresseerd in geologie, maar dat lukte niet goed. Vervolgens ben ik tandheelkunde gaan studeren in Utrecht. Ook deze keus bleek niet de juiste. Aanvankelijk wilde vader er niet van horen dat ik wilde stoppen. Hij gaf het niet openlijk toe, maar ik denk dat hij diep in zijn hart blij was dat ik uiteindelijk besloot om toch geneeskunde te gaan studeren.” “Gelukkig mocht ik in de laatste jaren van zijn leven een blik in zijn medische keuken werpen en heeft hij mij nog veel waardevolle adviezen gegeven. Vooral op het gebied van verloskunde was hij een groot leermeester. Gedurende deze korte tijd deelde ik met hem de vreugde bij de geboorte van een kind en de zorg en betrokkenheid bij de ernstig zieken.”
Vertrouwenspersoon In 1961, min of meer onverwachts dus, nam Wout de Bruijne de praktijk van zijn vader over. “In dat jaar bestond de praktijk uit vier duizend patiënten. Dat is enorm als je nagaat dat de norm van de landelijke huisartsenvereniging momenteel 2500 is. Het was extra zwaar omdat in die jaren alle huisartsen, maar zeker vader, vaak op huisbezoek gingen. Die traditie nam ik over. Dat leverde een werkweek op die inhield dat ik eerst om half acht en later om acht uur iedere dag spreekuur hield, vervolgens koffiepauze had, daarna drie uur lang visites reed, van één tot twee uur lunchte, daarna weer spreekuur hield, van drie tot zes uur weer visites reed, vervolgens het avondeten gebruikte en vanaf half acht weer visites reed. Zo had vader – en ik dus ook gemiddeld dertig visites per dag. Voor vader was het een bewuste keus om zijn sociale taak van vertrouwenspersoon te kunnen vervullen. Eens per maand ging hij op bezoek bij de ‘ouden van dagen’.”
Onzinnig onderscheid Vader had vroeger, zoals de meeste huisartsen van die tijd, een gescheiden spreekuur voor ziekenfondspatiënten en particulier verzekerden. De laatsten kwamen ’s middags. Het ochtend-spreekuur was natuurlijk voor de werkende klasse, want die moest daarna snel door naar het werk. Het ging dan vooral om arbeidersgezinnen uit de Kooi, waaronder de Zeeheldenbuurt. Vader had aan de Zijlsingel zelfs speciaal voor dit doel twee kamers gehuurd, waar hij iedere ochtend zat. Op een gegeven moment, ik geloof dat het in 1947 was, besloot hij dat dit onderscheid onzinnig was. Hij bouwde zijn eigen praktijk aan de Hoge Rijndijk uit en wilde geen onderscheid meer maken tussen patiënten. Daar werd door andere huisartsen vreemd tegenaan gekeken. Zij gingen door met het onderscheid.” Vroeger bestond er geen vestigingsbeleid. Iedere huisarts kon zoveel patiënten nemen als hij wilde en deze konden ook uit de wijde omgeving afkomstig zijn. “De 4000 patiënten die ik van vader overnam woonden in Leiden, Leiderdorp, Zoeterwoude, Oegstgeest en Voorschoten. De helft woonde in 1961 in de Kooi en de Zeeheldenbuurt. Toen Leiden Zuid-West werd gebouwd, kwamen daar ook diversen van mijn patiënten terecht. Het is eigenlijk pas vrij recent dat Leiden de bewoners wat betreft de huisarts aan hun eigen gebied gebonden zijn. Dat is ook wel goed en een voorwaarde om een ander voorschrift, binnen 10 minuten aanwezig zijn bij een spoedgeval, te kunnen naleven.”
Praktijk gesplitst In 1964 splitsten Wout en Jan de Bruijne, die twee jaar daarvoor ook huisarts geworden was, hun inmiddels gezamenlijke praktijk. Zij gingen ieder voor zich verder, Wout aan de De Laat de Kanterstraat, Jan even verderop aan de Kernstraat. “Eenderde van mijn patiënten koos voor mijn broer, eenderde voor mij en eenderde wilde niet kiezen.” Aan de extreme werkdruk van de broers kon langzamerhand een einde gemaakt worden. “Gelukkig kunnen de meeste patiënten tegenwoordig naar de huisarts toe komen. Vroeger was huisbezoek soms de enige manier om een patiënt te bereiken. Ik heb de frequenties tot normalere omvang terug weten te krijgen. De laatste jaren had ik gemiddeld vijftien visites per dag en trok ik 10 minuten per consult uit.”
Psychosomatische klachten Heeft Wout de Bruijne de rol van vertrouwenspersoon van zijn vader overgenomen? “Ja ik vond dat heel belangrijk. Je wordt nou eenmaal door patiënten geregeld betrokken bij privé-problemen thuis. Het is een soort vaderlijke en deskundige rol. Toch is die rol ook veranderd, ja zelfs minder geworden. Dat komt door de mondigheid en de kennis van mensen zelf over hun problemen en klachten. Sinds de jaren zestig zijn er ook nieuwe hulpinstanties gekomen die zich speciaal toeleggen op bijvoorbeeld psychische of opvoedingsproblemen, zoals het RIAGG en het consultatiebureau. Het aandeel psychosomatische klachten is naar mijn ervaring ook sterk gestegen. Natuurlijk weet je daar ook veel meer van dan vroeger en let je er dus ook beter op. Dertig jaar geleden was ik meer gericht op lichamelijke klachten. Stress en werkdruk zijn volgens mij toegenomen en dat leidt tot allerlei klachten. Ik aarzel niet om door te verwijzen als dat logisch is. Je moet niet alles willen oplossen. Zaken als anorexia en incest zijn te ernstig om maar een beetje af te doen. Mijn vertrouwensrol is vaker bij de oudere patiënt geweest. Voor hen ben je misschien nog wat meer een autoriteit.”
Hogere eisen Andere veranderingen zijn volgens Wout de Bruijne de afname van kinderziekten, van huidziekten door hygiëne en de verbeterde voedingsgewoonten. Daar hangen klachten op het gebied van bloeddruk, diabetes en lichaamsgewicht mee samen. Gevraagd naar het verschil tussen vroeger en nu in zijn praktijk zegt hij het werk tegenwoordig moeilijker te vinden. “Vroeger was het harder werken in de zin van veel uren en veel patiënten. Tegenwoordig is het moeilijker in de zin van precisie in de diagnose. Je bent veel banger om iets te missen omdat er zoveel meer mogelijk is. Dit geldt zowel voor de diagnose als voor de behandeling. Dat is prettig, maar stelt ook hogere eisen aan het werk van de huisarts.”
Verkeersveiligheid Natuurlijk kent Wout de Bruijne de Burgemeesters- en Professorenwijk heel goed. De wijk had vroeger veel meer een standenkarakter. Er woonden veel leraren, professoren en wethouders, noem maar op, vooral hier in de Burgemeesterswijk. De laatste 20 jaar is de bevolkingssamenstelling veel meer gemixed. Ik vind het nog steeds een heerlijke wijk om in te wonen en dat zeg ik niet omdat ik per sé een stadsmens ben. Daarom hebben mijn vrouw en ik besloten na mijn pensionering gewoon hier te blijven in ons huis naast de praktijk aan de Laat de Kanterstraat. Deze praktijk is door twee jonge huisartsen overgenomen. Ik vind dat het goed gaat met de wijk. Alleen de verkeersveiligheid en dan vooral op de Burggravenlaan en de De Sitterlaan moet meer aandacht krijgen. Daar doen zich af en toe gevaarlijke situaties voor.”