Bernard Bol (1934) is geboren in de Cobetstraat en getogen aan de Burggravenlaan. Hij vertelt over het vrije uitzicht over de weilanden, maar vooral over de oorlogsjaren. Die hebben grote indruk gemaakt. In huis zaten verschillende onderduikers, “waar ik officieel niets van geacht werd te weten, maar soms was er vreemd rumoer op zolder.” Dokterswoning “Mijn herinnering aan het huis Burggravenlaan 4 begint met het beeld van de glas in lood-deur tussen vestibule en hal. Ik zag die deur al van buiten, de voordeur stond open, het zal dus geen winter zijn geweest. Het huis was net klaar, denk ik. Ik liep hier aan de hand van mijn grootvader naar toe, vanaf mijn geboortehuis aan de Cobetstraat. Ik was vier jaar, het was 1938. Mijn ouders wilden verhuizen, omdat er een plan was om achter de Cobetstraat te gaan bouwen en ze daardoor het vrije uitzicht kwijt zouden raken. Het cynische was dat dit achter het nieuwe huis aan de Burggravenlaan nog veel sneller gebeurde. Aannemer Kaay had dit huis en dat ernaast gebouwd in de geest van de bestaande huizen verderop in de straat. Die waren onder architectuur gebouwd. Ons huis was eigenlijk bedoeld als dokterswoning met praktijk, vandaar de kleine zijkamer die diende als wachtkamer, met een tussendeur naar de grote zijkamer. Maar er was geen dokter in geïnteresseerd, dus kon mijn vader het kopen. Hij was wat we tegenwoordig productiemanager zouden noemen in de Meelfabriek ‘de Sleutels’, voorheen de Koster&Co, aan de Zijlsingel.” “Mijn vader had bij de bouw de keuze gehad tussen een garage of een broeikasje. Auto’s waren geen algemeen noodzakelijk vervoermiddel en mijn vader was, als boerenzoon, een plantjesliefhebber, dus was de keuze niet moeilijk. De erfenis van de niet gebouwde garage waren de stalen toegangsdeuren. Die roestten steeds verder, omdat ze dienden als achterwand van de composthoop. In de oorlog is de kas gebruikt als tabakskwekerij. Verder hielden we er konijnen en kippen.”
Zwarte paadje “De Roomburgerlaan bestond nog niet, zoals ook op de tekening van Bosch te zien is. Er liep een donker pad, het ‘zwarte paadje’, naar ‘de Nieuwe Vaart’, zoals het Rijn- en Schiekanaal genoemd werd. Halverwege dit pad stond de fabriek van Smit, die röntgenapparatuur en onderdelen daarvan voor Philips fabriceerde. Achter ons huis begon het weiland, ‘het land van Vogel’, genoemd naar de boer die het bezat. Verderop, iets voorbij de Rijndijkstraat, begon ‘het land van Teune’. Daar moest je helemaal niet wezen, want die kwam met een schop achter je aan. De Rijndijkstraat eindigde met een hek en er was een sloot langs het zwarte pad dat als een soort afsluiting van deze straat fungeerde. Die sloot liep ook door langs de achterkant van de huizen en zal wel als riool gefungeerd hebben. Destijds was de Rijndijkstraat het prototype van een achterbuurt. Daar mocht je als kind nooit komen. Er bleken na de bevrijding enkele ‘moffenhoeren’ actief te zijn geweest in de Rijndijkstraat. Zij werden kaal geschoren en in de menie gezet. Het gekke is dat je dat nooit meer vergeet. De straat sloot toen al op één of andere manier aan op het pad, waardoor ik als toeschouwer getuige was van deze wraakoefening.” “Zoals ook op de tekening te zien is, was het uitzicht naar het oosten praktisch onbelemmerd. Ik heb vanuit mijn slaapkamerraam de openingsfestiviteiten van Avifauna in Alphen, met vuurwerk en zo, kunnen zien. Door de bouw van de duplexwoningen in de jaren vijftig is dit helaas verdwenen. Toen is ook de Roomburgerlaan aangelegd.” “De originele cv-ketel werd met Buderus cokes gestookt. Het was voor mij als klein jongetje altijd weer voor een fascinerend schouwspel als de kolenbunker gevuld moest worden. Mannen legden een lege kolenzak in een punt over hun hoofd heen, klommen langs een ladder met de volle zakken naar boven en stortten de kolen dan met een geweldig lawaai in de bunker. In de oorlog, toen de bunker leeg was, werd er een zogenaamd ‘HONKAkacheltje’ boven op de bestaande kachel geplaatst. Die was vooral bedoeld om op te koken. Door het onhandige gebruik ontstonden schroeiplekken in het parket.”
Glasschade “Hadden de meeste huizen in de buurt glasschade tijdens de oorlog, bij ons is er zelfs geen ruit van de broeikas gesneuveld. In de periode dat de Duitsers V1 en V2’s afschoten, werd er praktisch elke dag gebombardeerd, want de aanvoerroute van deze raketten vond per trein langs Lammenschans plaats, meestal ’s nachts. De spoorlijn dus was een dankbaar doelwit, hoewel weinig succesvol. De Duitsers waren ook niet helemaal achterlijk. Ze zetten de spoorbrug open om beschadigingen te voorkomen. Meer door mazzel dan vakmanschap sloeg een bom in de put van brug in, waarmee de spoorlijn onbruikbaar was geworden en het bombarderen stopte.”
Onderduikers “Het kamertje op de eerste verdieping in de uitbouw was oorspronkelijk de slaapkamer voor het dienstmeisje. Na de oorlog, toen het dienstmeisje voor-dag-en-nacht verdwenen was, werd het de slaapkamer van mijn broer. Onze zolderverdieping met de grote kamer is in de oorlog verblijfplaats van twee onderduikers geweest. Het waren twee studenten, waaronder de zoon van een collega van mijn vader. Zij wilden de gedwongen ‘arbeitseinsatz’ in Duitsland ontlopen. Er waren af en toe ook andere lieden in huis waar ik officieel niets van geacht werd te weten, maar soms was er vreemd rumoer op zolder en mocht ik daar niet met m’n trein spelen. Op een nacht is het huis door de Duitsers omsingeld en werd mijn vader opgepakt en met een heel stel anderen met vrachtwagens afgevoerd naar de Heemraadsingel in Rotterdam, waar de SD zat. Het hele huis is overhoop gehaald. Kennelijk waren de onderduikers toevallig weg of zo goed verstopt dat ze niet gevonden zijn. Het heeft allemaal op mij een grote indruk gemaakt. Tijdens de overval stond er een Duitse soldaat met geweer in mijn slaapkamer. Als bewijs van mijn vaders illegale activiteiten was er een kaartje gevonden van Zuid-Holland, op transparant papier, zo’n blind kaartje waarvan de plaatsen en de eilanden met nummers aangegeven werden. Volgens de SD was dit het invasieplan. Mijn vaders kennis van de Duitse taal en vooral het Duitse denken heeft er voor gezorgd dat hij na drie dagen weer vrijgelaten werd, voor zover ik begreep samen met de rest van de opgepakten.”
Inwoning “Ook hadden we tijdens de oorlog inwoning van verschillende mensen. Zo hebben we nog onderdak verleend aan een echtpaar dat uit hun huis in Scheveningen gezet was voor de aanleg van de Atlantikwal. Ook hebben we nog een tijd de buren van nummer 6 onderdak verschaft. Hun huis was gevorderd door de Duitse SD. Het waren twee vrijgezelle zusters, beiden in het onderwijs, de dames Couvee. Op nummer 8 woonde de familie Van Dam, waarvan de echtgenoot ook in het onderwijs zat. Heel bijzonder was dat hij tijdens de oorlog in hun achterkamer een groot kajuitzeiljacht bouwde, waarmee hij tot op hoge leeftijd gezeild heeft. Op nummer 10 woonde de familie Ubbink, hij was dominee. Verderop woonde een familie Bijvanck, waarvan de echtgenote een keer per jaar bezoek kreeg van prinses Juliana, tijdens de jaarlijkse rëunie van de meisjes-studentenvereniging VVSL. Ook heeft de roemruchte schrijver W.F. Hermans ergens in het rijtje gewoond. In het laatste huis woonde de familie Parmentier en in het huis daarvoor de familie Snijders. Dat vergeet je niet, want de dochter was mijn vriendinnetje en die had een step met luchtbanden! Voordat de Roomburgerlaan werd aangelegd, had het huis van de overburen, dus op de hoek met de Verdamstraat, als adres Fruinlaan 18. Daar woonde familie De Sitter, directe familie van de beroemde astronoom De Sitter.”
•De tekening van Bosch toont de situatie voor de aanleg van de Roomburgerlaan. Wat merkwaardigerwijs ontbreekt, is het roodwitte houten hek dat de straat aan de zijkant van ons huis afsloot van het weiland erachter. Ook is het zwarte paadje getekend, alleen niet zwart. Voor zover ik kan bedenken zat de tekenaar op het balkon van het huis van Verhey van Wijk. Dit is te zien aan het getekende struikgewas. Dat huis is de grote vrijstaande villa op de hoek van de Fruinlaan en de Burggravenlaan. Die bewoner was de eigenaar-directeur van de Leidse wolfabriek, later "Wollemijntje.”