Hannah van Munster in “De trompetboom”
In het voorjaar is de gele treurwilg (Salix x sepulcralis Simonk van de cultivar Chrysoma Dode) één van de eerste bomen die uitloopt en bloeit, en ‘meldt’ dat de winter voorbij is. Er zijn ook bomen die veel later in het seizoen laten merken dat ze de winter hebben overleefd. Zo’n boom is de trompetboom Catalpa bignonioides Walter. Als deze boom uiteindelijk bloeit is de zomer al (bijna) aangebroken. Ook in de Leidse Hortus Botanicus staat aan de oever van de singel zo’n late uitloper. Misschien hebben voorbijgangers wel eens gedacht dat deze boom aan het sterven was. Met zijn late bloei fopt hij ons.
Uitlopen en tekenen
Deze keer heb ik de trompetboom uitgezocht om in de wijkkrant te bespreken. Dit voorjaar keek ik regelmatig naar twee bomen aan de Roomburgerlaan, die in de groenstrook van de speelplaats staan ter hoogte van de Colenbranderstraat. Zoals gebruikelijk liepen de bomen niet vroeg uit en begonnen ze laat met bloeien, door het koude voorjaar zelfs extra laat. Ik moest de bloemen nog tekenen, zoals ik dat bij alle te bespreken bomen doe, en wilde dat in juni voorafgaand aan mijn vakantie doen.
Op de dag van vertrek was er nog steeds geen bloemetje te zien. Ach, dacht ik, ik teken ze wel in Frankrijk. Toen ik in Normandië aankwam en daar trompetbomen zag, waren die al uitgebloeid. Hopelijk zou ik bij mijn thuiskomst nog een kans krijgen. Helaas, de bomen aan de Roomburgerlaan werkten niet mee. Ze waren al uitgebloeid en vormden al vruchten. Enkele peulen waren zelfs al 35 cm lang, wat een indrukwekkende groeisnelheid! Maar wat nu? In juni had ik gezien dat de trompetboom in de Hortus nog niet helemaal was uitgebot, en ook nog niet bloeide. Dat exemplaar bloeide gelukkig nog en zo kreeg ik het noodzakelijke tekenmateriaal.
Bladeren
Al tekenend keek ik ook naar de bladeren. Die zitten met zijn drieën dicht bij elkaar aan een stengel. In mijn tekening van de bloem heb ik onderaan een blaadje getekend en tevens de stelen van de twee andere bladeren aangegeven. Soms zijn er slechts twee bladeren aanwezig maar dan is er vaak nog een lidteken van een onontwikkeld of afgestorven blad te zien. Binnen een bloemtros (zie tekening) is te zien dat de afzonderlijke bloemen ook vaak met z’n drieën bij elkaar zitten. De bladeren kunnen zo’n 25 cm lang worden. Ze zijn eirond, soms iets gelobt, kort toegespitst, de bovenzijde is glad, de onderzijde behaard en ze stinken als ze worden fijngewreven. Het is bekend dat deze boom muggen en vliegen op een afstand houdt; dat zijn dus insecten die geen rol spelen bij de bevruchting. Kennelijk heerst rond de boom de geur die bij het wrijven vrijkomt. De bladeren van de trompetboom en de Anna Paulownaboom (Paulownia tomentosa (Thunb.) Steudel) lijken veel op elkaar. Soms wordt vermeld dat de bladeren van de trompetboom twee aan twee tegenover elkaar zitten, dit in tegenstelling tot de bladeren van de Anna Paulownaboom die met zijn drieën bij elkaar zouden zitten. Voor de bomen die ik heb bekeken - ook de Anna Paulownaboom staat in de Hortus - geldt het omgekeerde: in de trompetbooom zitten ze met zijn drieën, in de Anna Paulowna met zijn tweeën.
Bloemen
De bloemen zitten in een tros van ca. 20 cm lengte; deze tros is vergelijkbaar met de kaarsjes van de paardenkastanje (Aesculus hippocastanum L.). Een bloemetje heeft een diameter van 4-5 cm. De wit-crème bloemen hebben een klok-trompetvorm. Dat verklaart ook de naam. De kelk is onregelmatig gespleten en is tweelippig. De bovenlip heeft twee kleine lobben en de onderlip drie grotere. De bloem heeft vijf meeldraden en een tweelobbig stempel. Als de bloem net open is, wijken de twee stempellobben uiteen. Insecten, die bij de bevruchting een rol moeten spelen, worden met een zwakke zoetige geur gelokt. De kelkbodem heeft een honingmerk die een bloembezoeker, een insect op zoek naar nectar, de weg wijst. Dat honingmerk bestaat uit gele vlekken en strepen op de bloembodem en veel violette punten. Slechts twee meeldraden zijn goed ontwikkeld. Na insectenbezoek klappen de ontwikkelde meeldraden naar elkaar toe.
In onze wijk staan ook trompetbomen die nooit de kans krijgen om te bloeien, bijv. de bomen in de voortuin van Meijerskade 4. Die zijn door kweek- en snoeiactiviteiten bolvormig: een stam met ‘een grote bal’ erop.
Allochtoon
De trompetboom is een allochtoon en hoort thuis in een aantal staten van de VS, o.a. Georgia, Florida, Alabama en Missisippi. De Indianen noemden hem ‘kutuhlpa’. Daarvan is de geslachtsnaam Catalpa afgeleid. Zij gebruiken delen van deze boom als geneesmiddel. De soortnaam bignonioides komt van de hofprediker en bibliothecaris van de Franse koning Lodewijk XIV, Jean Paul Bignon (1662-1743). In 1694 werd het geslacht de Trompetboomachtigen, Bignoniaceae, naar Bignon genoemd door zijn beschermeling de botanicus Joseph Pitton de Tournefort (1656-1708). Deze naamgeving vond plaats nog voordat deze soort in Engeland (1726) en Frankrijk (1754) werd ingevoerd. De boom moet al voor 1740 in Nederland zijn aangeplant want de vroegere hoogleraar-directeur van de Leidse Hortus, Adriaan van Royen (1704-1779), meldde in 1740 in zijn catalogus dat hij in de collectie aanwezig was. De huidige boom in de Hortus dateert van even voor 1818 (Karstens, W.K.H. & H. Kleibrink, 1982. De Leidse Hortus, een botanische erfenis. Uitgeverij Waanders, Zwolle). Hij hangt over de singel en is stevig verankerd. Deze soort kan zo’n 200 jaar oud kan worden. De Hortusboom is een echte bejaarde. Hij heeft ook ongeveer de grootte bereikt die voor deze soort staat: ca 15 m hoog en 15 m breed. Laten we hopen dat dit exemplaar – en de bomen aan de Roomburgerlaan – nog geen last krijgen van de relatief onschadelijke meeldauw, die de bladeren met een witte waas bedekt, of een andere schimmel, Verticillium, die maakt dat delen van de plant binnen enkele dagen afsterven. Daartegen is het snel wegsnijden van de zieke delen dan de enige remedie.
Winterkenmerk
In haar debuutroman “De trompetboom” (2009, uitgeverij. G.A.van Oorschot, Amsterdam) geeft Hannah Munster de prachtige beschrijving van een bloeiende trompetboom, waarmee ik dit artikel ben begonnen. In het verhaal is een ontsnapte gekortwiekte papagaai met geen mogelijkheid uit deze boom te krijgen. Ik vermoed dat de boom voor hem voldoende voedsel bevatte. Papagaaiachtigen – en bijvoorbeeld ook de halsbandparkieten in Leiden – eten vaak bloemen. Gelukkig worden niet alle bloemen van de trompetbomen opgegeten. Daardoor kunnen wij in de winter de opengebarsten peulen, waaruit de wind de gevleugelde zaden ‘op reis heeft gestuurd’ nog zien hangen. Die hangende peulen zijn een winterkenmerk van deze soort.