Hij wordt geboren in Winschoten op 27 september van het jaar 1838, als zoon van Hendrik Jacob Herman Modderman, van beroep procureur en Adriana Sibilla Catharina Emmen. Studeerde rechten in Leiden en promoveerde daar in 1863. Een jaar later wordt hij benoemd tot hoogleraar in Amsterdam en zeven jaar later aan de Leidse faculteit der Rechtsgeleerdheid. Vanaf 1879 is hij voor vier jaar minister van Justitie en in die tijd medeverantwoordelijk voor een nieuw Wetboek van Strafrecht. In 1883 wordt hij benoemd tot Minister van Staat en in 1885 tot lid van de Hoge Raad, welk ambt hij door zijn overlijden op 7 augustus van dat jaar, niet meer heeft kunnen vervullen. Hij overleed in Den Haag.
Zijn interesse in de rechtswetenschap krijgt in zijn jeugd al vorm als hij thuis zijn vader helpt met het opzoeken van artikelen. Maar alvorens hij zich in Leiden liet inschrijven als student in het strafrecht moest eerst wel in Den Haag het Gymnasium worden doorlopen.
Op 13 juni 1863 mocht hij bij professor De Wall zijn proefschrift ‘De hervorming onzer strafwetgeving’ verdedigen. Hij promoveerde in het ‘Romeinsch en Hedendaags Recht’. In zijn proefschrift geeft hij een kritische beschouwing op de in 1854 in werking getreden veranderingen in de wetgeving op het gebied van misdrijven en de daaraan gekoppelde straffen.
‘Straf geen kwaad’Modderman begon zijn carrière in Den Haag waar hij zich in het jaar van zijn promotie als advocaat vestigde. Zijn capaciteiten werden snel ontdekt en het was kenners in de rechtszaal opgevallen dat hij zich als een uitstekend pleiter ten opzichte van de andere advocaten onderscheidde. Op 21 juli 1864, nog geen jaar in de advocatuur, komt vanuit Amsterdam de benoeming tot hoogleraar in het strafrecht aan het voormalige Athanaeum Illustre. Hij begon zijn nieuwe baan met de rede ‘Straf geen kwaad’, waaruit blijkt dat hij een moderne kijk op het straffen van misdadigers had, moderner dan op dat moment gebruikelijk was binnen het strafrecht.
Leidse loopbaan
Dat jaar treedt hij ook in het huwelijk met Elisabeth Anna Louise de Vos tot Nederveen Capel. Voorlopig was Modderman in Amsterdam onder de pannen en manifesteerde hij zich daar als een goed docent. Dat viel ook in Leiden op. Hier was dringend behoefte aan nieuw bloed binnen de rechtenfaculteit en met de benoeming van Modderman werd daar voor gezorgd. In november 1870 werd hij benoemd door de Leidse universi- teit tot hoogleraar in dezelfde discipline als in Amsterdam. Daarnaast werd hij ook als lid opgenomen van de staatscommissie voor de samenstelling van een wetboek van strafrecht. Begin 1871 start hij zijn loopbaan in Leiden.
Modderman werd door zijn studenten op handen gedragen. Zijn aanwezigheid betekende een nieuwe impuls voor de rechtswetenschapsbeoefening in Leiden. Hij had zijn populariteit waarschijnlijk voor een groot deel te danken aan de manier waarop hij met het strafrecht omging. Het straffen van misdadigers was in zijn ogen niet alleen als vergelding van de misdaad noodzakelijk maar vooral bedoeld om de misdadiger op het rechte pad te krijgen zonder daar grove middelen voor in te zetten. Modderman stond bekend om zijn terughoudendheid met betrekking tot extreme strafmaatregelen, waaronder de doodstraf.
Minister
In 1875 betrekt hij met zijn gezin, inmiddels uitgebreid met drie zonen en twee dochters, het huis Rapenburg 22. Vier jaar blijft hij hier wonen. In 1879 stond een nieuwe uitdaging een langer verblijf in Leiden in de weg: Modderman wordt naar Den Haag geroepen en benoemd wordt tot Minister van Justitie in het kabinet van Van Lynden Van Sandenburg. Zijn leerstoel wordt aan Henri van der Hoeven overgedragen. Modderman werd naar Den Haag gehaald om het ingediende ontwerp voor een nieuw Wetboek van Strafrecht tot stand te brengen. Men zag hem als de geschikte man, vanwege zijn moderne denkbeelden die met het ontwerp in overeenstemming waren. Modderman heeft veel tijd en energie in de totstandkoming van een nieuw Wetboek voor Strafrecht gestoken. De invoering heeft hij echter zelf niet meer meegemaakt. De afronding is door anderen gedaan maar het aandeel van Modderman is wel het grootst.
Tijdens zijn ambtsperiode heeft hij ook enkele andere wetten ingevoerd. In 1880 werd de strafmaat ‘levenslang’ ingevoerd als strafmaatregel voor zeer ernstige delicten. Hoewel hij hier niet gelukkig mee was, ging hij overstag om daardoor de doodstraf uit het strafrecht te kunnen weren. Ander wapenfeiten zijn de door hem ingevoerde ‘drankwet’ en de ‘auteurswet’.
Op 23 april 1883 trad hij, tegelijk met het gehele kabinet, af als minister van Justitie. Een week later is hij minister van Staat. Dit is een eretitel voor zich verdienstelijk gemaakte (oud)staatslieden. Twee jaar later, op 29 mei 1885, wordt Modderman benoemd tot lid van de Hoge Raad. Hij heeft deze functie echter nooit kunnen aanvaarden, vanwege zijn overlijden op betrekkelijk jonge leeftijd, nog geen 47 jaar, op vrijdagavond 7 augustus 1885.
De maandag daaropvolgend deelde het Leidsch Dagblad mee dat ‘de plechtige teraardebestelling van Minister van Staat Modderman op dinsdag 11 augustus op Eik-en-Duin te Den Haag plaats zal hebben’.
De grafrede werd, na alle plechtigheden door de familie, gehouden door zijn opvolger, als Minister van Justitie, Baron Du Tour van Bellinchave. In de Senaatskamer van de Leidse Academie hangt een door O. de Vos tot Nederveen Capel geschilderd doek van ca. 50 x 70 cm met het portret van Modderman.