'Als je hoorde dat mensen ziek waren, ging je gewoon even langs'
De 98-jarige mevrouw C. Hollebeek woont al 66 jaar met plezier in de Professoren- en Burgemeesterswijk. In 1935 betrok ze met haar gezin een huis in de rustige P.C Blokstraat, die net in aanbouw was. Vanaf 1970 geniet ze van de levendigheid van de Burggravenlaan en de scholen daarachter. "Vroeger ontmoette je elkaar vanzelf bij de buurtwinkel en je ging spontaan op bezoek bij mensen die het moeilijk hadden", zo herinnert ze zich. Tegenwoordig ondervindt ze aan den lijve dat elke vraag om hulp vele telefoontjes kost en gepaard gaat met het invullen van formulieren.
Foto: Zoontje van mevrouw Hollebeek in de sneeuw in de P.J. Blokstraat eind jaren dertig, kijkend richting Hoge Rijndijk.
Mevrouw Hollebeek groeide op in de binnenstad aan de Oude Singel. Ze was de middelste dochter van een gezin van 8 kinderen. Haar vader was timmerman. Ze leerde haar aanstaande man kennen toen ze 19 jaar was. Hij werkte bij de Sociale Raad, zoals toen het Maatschappelijk Werk heette. Ze trouwde in 1932 en bewoonde een mooi bovenhuis aan de Morsweg met uitzicht op het Galgewater. Dat bleek echter te klein na de geboorte van haar zoon.
Kerk in het open land In 1935 verhuisde het gezin daarom naar de P. J. Blokstraat. "We gingen wonen in één van de eerste huizen die er gebouwd werden. De nummering begon bij 7, wij kochten nummer 11. Toen stonden er nog maar 13 huizen. De aannemer was bang dat hij de huizen niet kwijt kon, maar de belangstelling was groot." Achter de Zoeterwoudse Singel was het nog allemaal land, zo herinnert ze zich. "Daar was de buitenplaats Zuiderzicht en op de hoek stond een koepeltje van een theehuis. Langs de hele singel stonden oude buitenhuizen en waren er tuinderijen, bijvoorbeeld van Van Ballegooij, waar nu de Lorentzhof is. De Thorbeckestraat liep dood op de tuinderij van Buurman. Middenin dat open land was net de Petruskerk gebouwd. Ik vroeg me af 'wat doet die kerk daar in dat stuk land?' Kort daarna zijn er allemaal huizen omheen gebouwd en verscheen een hele wijk."
Foto: Eind jaren dertig Cronesteynkade kijkend zuidwaarts met Petruskerk.
Roze meidoorns De P.C. Blokstraat was volgens mevrouw Hollebeek een sfeervolle straat. "Er stonden roze meidoorns die prachtig bloeiden." Het ging haar dan ook aan het hart dat iedereen deze bomen kapte in de oorlog. Alles werd verzaagd om aan brandhout te komen. De huizen waren groot en hadden mooie grote tuinen. Een badkamer zat er alleen niet in, dat gold toen als luxe, er waren alleen wastafels. "In de straat waren allemaal jonge gezinnen komen wonen. De kinderen speelden met elkaar. Je kende elkaar. Op straat maakte je een praatje en mensen leefden met elkaar mee."
Buren in huis Al liep men de deur bij elkaar niet plat, toch was er een grote bereidheid om een ander in noodgevallen te helpen. Dat bleek toen er in oorlogstijd huizen in de straat door de Duitsers werden gevorderd. "Op een middag liepen er Duitse officieren door de straat en gingen hier en daar de huizen in. Op zaterdag kwam er bij sommigen om 8 uur 's avonds een brief in de bus dat zij de volgende dag om 12 uur hun huis uit moesten." De buren namen degenen die op straat kwamen te staan op in huis en vaak ook een deel van hun spullen. Zo kreeg het gezin Hollebeek een echtpaar in huis wonen, waarmee ze het goed konden vinden. "Het is altijd oom Wim en tante Nellie geweest."
Radio onder tabaksplanten Ook op andere manieren hielp men elkaar in oorlogstijd. Meneer Hollebeek had zijn radio verborgen op zijn kantoor op de Nieuwsteeg. Daarachter, in de Bank van Lening, zat de Duitse Landwacht. Op Dolle Dinsdag wilde hij die radio graag mee naar huis nemen. Een collega wist raad. Die had een volkstuin op de plek waar nu de Lorentzschool staat met tabaksplanten. Deze bracht hij altijd weg met een bolderwagen naar kantoor om ze daar op zolder te drogen. "Hij hielp mijn man toen de radio weg te smokkelen onder de tabaksplanten in de bolderkar, terwijl de Landwacht stond toe te kijken."
Vrijwilligersbezoek Betrokkenheid bij anderen is steeds een rode draad geweest in het leven van het echtpaar Hollebeek. Haar man, die ook secretaris was van het Ziekenfonds, hoorde via zijn werk dat sommige gezinnen in de Rijndijkbuurt het zwaar hadden. Daar ging zij dan ook op bezoek. "Ik wist er net zoveel van als mijn man". Ook via de kerk (de Christelijk Gereformeerde Kerk aan de Steenschuur) hoorde zij dat er iemand alleen was of ziek. "De kosteres van de kerk ging bijvoorbeeld na het overlijden van mijn man naar een bejaardenhuis. Daar zat ze opeens alleen op een kamertje boven. Dan ging je zo iemand voor de gezelligheid bezoeken." Mevrouw Hollebeek benadrukt dat er geen sprake was van georganiseerd vrijwilligerswerk zoals nu: "Dat was niet opgelegd, het ging zo. Dat noemde je 'vrijwilligersbezoek'. Met die gezinnen leefde je mee". Die aandacht en bezoeken werden erg gewaardeerd, herinnert ze zich. Toen het echtpaar Hollebeek vlak voor Kerstmis hun huwelijksdag vierde, hadden verschillende gezinnen die ze had bezocht een heel pakket geschenken bij elkaar gesprokkeld. "Ze hadden het niet breed, maar een loodgieter die ook een landje had, gaf een konijn van een pond en wat spinazie. Een brandstoffenhandelaar gaf een half mud cokes, van een ander kregen we een broodbon en twee appels, ga zo maar door."
Ontmoetingscentrum De Sociale Raad werd opgeheven, toen haar man 58 was. Hij kwam vervolgens bij de gemeentelijke dienst Huisvesting te werken. "Daar kon hij zich moeilijk handhaven, omdat hij gewend was mensen altijd direct te helpen. Mensen voelden ook geen drempel om hem overal aan te spreken om hun woonproblemen voor te leggen, zelf toen hij na korte tijd hier al niet meer werkte. Als ik met hem op de markt liep, was ik hem altijd kwijt. Iedereen sprak hem aan", vertelt mevrouw Hollebeek. In 1970, na de pensionering van haar man, verhuisde het echtpaar naar een ruime flat aan de Burggravenlaan. "Ik de jaren daarvoor had ik soms vergaderingen met de Christenvrouwenbond in de school hierachter en na afloop liet ik de vrouwen dan deze flats zien. 'Daar wil ik later wonen als we een dagje ouder worden', zei ik dan." Mevrouw Hollebeek was erg gesteld op de buurtwinkels. "Zoals Janson en de groentezaak van Vaarmeijer, daar werd ik altijd enthousiast begroet. Daar kwam ik vroeger vaak, het was net een dorp, een ontmoetingscentrum."
Kinderrumoer In 1982 werd haar man ziek en ze verzorgde hem tot zijn dood in 1989. De laatste tijd heeft ze moeite met lopen. Ze heeft gemerkt dat hulp vragen veel ingewikkelder is dan vroeger toen alles informeler ging. Ze is aangewezen op hulp van de thuiszorg, maar als daar iemand ziek is, moet ze wachten tot er iemand anders beschikbaar is. Daardoor krijgt mevrouw Hollebeek minder hulp dan haar officieel is toegewezen. Gelukkig heeft ze nog veel contacten van vroeger behouden. "Zo ga ik nog steeds om met twee vrouwelijke collega's van mijn man". Ook wipt ze regelmatig aan bij leeftijdgenoten in het portiek en haar kleindochter woont in de wijk. Bij een fysiotherapeut op de Lammenschansweg komt ze al 23 jaar, "hij is mijn praatpaal." Nu ze veel aan huis is gebonden is, geniet ze van het uitzicht op de Burggravenlaan. Daar is altijd wat te zien is en te horen van het kinderrumoer van de achterliggende scholen.