In het openbaar groen staan vaak vlieren. Daar krijgt de boom de kans om op te groeien omdat er niet iedere week wordt geschoffeld en er ook geen andere begroeiing in de weg staat. Gewone vlieren zijn te vinden in het Trigonpark, het Roomburgerpark, in diverse middenbermen, in het groen tussen de Lorentzkade en de Van den Brandelerkade en ook in het groen tussen de Uhlenbeckkade en de Meijerskade. In de bloeiperiode zijn het vaak meer dan bloemenwolken die je ziet; de bloeiende vlieren vormen parelsnoeren. Het is een prachtig gezicht. Ook menig particuliere tuin wordt door deze boom opgefleurd, zoals de tuin van de Du Rieustraat 2. Daar groeit een forse oude boom. Zou er in onze wijk wel één straat zijn waar geen gewone vlier groeit?
Vlieren en dieren
Vogels zijn belangrijke verspreiders van de vlier. Dat kun je merken als de boom bessen heeft en je je was naast zoín boom laat drogen. De vogels eten deze bessen, als zij hun eerste poep op je wasgoed laten vallen, kleurt dit prachtig paars. Het heeft wel als gevolg dat je de was weer moet gaan doen. De vogels hebben ook voor de parelsnoeren in onze wijk gezorgd. Na een vlierbessenmaaltijd zitten zij vaak in een boom of struik en poepen daar de zaden uit. En die gaan kiemen. De kieming vindt plaats in het voorjaar, veelal op kale grond. De kiemplanten kunnen niet goed concurreren met andere planten en ze kunnen niet goed tegen begrazing.
De vlier trekt tijdens de bloei veel insecten aan. Het is geen plant waarvan de bladeren door veel dieren worden gegeten. Konijnen eten in de duinen van veel gewassen, de vlier laten ze links liggen. Ik raad iedereen, die een konijn heeft, aan eens een tak van een vlier en één van een wilg in het konijnenhok te leggen. Zo lekker als het konijn de wilg vindt, zoín afkeer heeft hij van de vlier. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de geur die de boom afgeeft. Toch zijn er insecten die leven op de vlier. Kolonies bladluizen (Aphis sambuci) zitten graag op de jonge bladeren. Deze soort is met sambuci zelfs naar Sambucus genoemd. Weeda et al., noemen in de Nederlandse oecologische flora (uitgave 1995) verder bladwespen uit het geslacht Macrophya en de vlieg mi- neervlieg (Liriomyza amoena). Larven van de mineervlieg graven gangen in het weefsel van het blad.
Familie
Volgens de nieuwste Van Dale (Groot woordenboek van de Nederlandse taal), uitgave 2005, hoort de vlier thuis in de Kamperfoeliefamilie, de Caprifoliaceae. De samenstellers van de Van Dale konden niet weten dat kort na het verschijnen van hun werk een nieuwe (23e) editie van Heukelsí flora zou uitkomen. Daarin wordt de gewone vlier geplaatst in de Muskuskruidfamilie, de Adoxaceae. In de 22ste editie van Heukelsí flora uit 1995 stond de vlier nog wel in de kamperfoeliefamilie. Dat komt omdat de indeling van planten vroeger gebaseerd was op morfologische kenmerken. Uit recent DNA-onderzoek blijkt vaak dat verwantschappen tussen planten heel anders liggen dan eerder gedacht en daarom is de vlier niet meer samen met de kamperfoelie in één familie ingedeeld. Beide planten zijn nog wel nauwe verwanten want de familie van de vlier heeft als rangnummer 132 gekregen en die van de kamperfoelie 133. In de Van Dale uit 2005 valt nog iets op als we naar het woord ìvlierî kijken. Als tweede betekenis van ëvlierí wordt het woord ëviolierí genoemd. Het etymologische woordenboek Van Dale, uitgave 1991, zegt dat vlier is ontstaan uit violier. Volgens de nieuwste Van Dale moet bij violier niet worden gedacht aan een viooltje maar aan:
1 een plant uit het geslacht Matthioloa van de kruisbloemenfamilie, m.n. de soorten Matthiola annua (de zomerviolier) en Matthiola incana, veel als sierplant gekweekt;
2 muurbloem;
3 anjelier.
Dat zijn toch hele andere planten dan een vlier! Wie komt er nu op het idee het woord vlier af te leiden uit het woord violier? Woordenboeken zijn ñ botanisch gezien - niet helemaal te vertrouwen. De zomerviolier en de muurbloem horen thuis in de Kruisbloemenfamilie, de Brassicaceae. Dat is dus correct. Maar de vermelding van de anjelier in die familie is niet goed. Die is ondergebracht in de familie van de anjers, de Caryophyllaceae. Ook in de 22ste editie van Heukelsí flora zaten de zomerviolier, de muurbloem en de anjelier niet in dezelfde familie.
Standplaats
In de nieuwste Van Dale staat achter vlier ook: moerassige grond met een veenlaag erop, syn. moerasveen, samengetrokken uit vledder. Achter vledder staat: vlier, nevenvorm van vlier (vlierbes). Helemaal begrijpen doe ik Van Dale niet. Waarom staat er achter vledder niets over moerasveen? In Heukelsí flora staat dat de vlier groeit op vochtige, matig voedselrijke, humeuze grond in loofbossen, aan beekoevers en in beschaduwde bermen. In die omschrijving zit iets van de moerassige grond van de Van Dale. Volgens mij heeft een vlier echter niet echt vochtige bodem nodig. In steden groeien vlieren groeien vaak op voedselrijke grond. Wat dat betreft dragen poepende honden veel bij aan de kwaliteit van de grond waarop een vlier het goed doet.
Mensen en vlieren
Ooit vlierbessenjam gegeten of vlierwijn gedronken? Of pannenkoeken gebakken met daarin stukjes van de bloemetjes van de vlier? Die vlierproducten zijn heerlijk. De vlier heeft een belangrijke rol gespeeld in de geneeskunde. Volgens de volksgeneeskunde heeft bijvoorbeeld verpulverde bast van de vlier in witte wijn een laxerend effect. Hippocrates (+460 tot +377 v. Chr.) schreef al over het gebruik van de vlier in de geneeskunde. De boom heeft ook een plaats gekregen in volksgeloof en mythologie. De soort is zoals Malihapi Malu het noemt een geschenk voor de mens. M. De Cleene & M.C. Lejeune (2000) noemen de gewone vlier een afwerende boom die wordt aangeplant tegen blikseminslag, toverij, brand, heksen, weerwolven enz. Zouden de vlieren in onze wijk die functie tegen onheil ook in onze wijk vervullen?