door Rinny Kooi Gewone beuken aan de Burggravenlaan als twee koninginnen onder de bomen in onze buurt Staat hij gelijk een vorst zo trots en stil ( K.H.R. de Josselin de Jong in ‘De beuk’)
De twee Gewone Beuken (Fagus sylvatica L.) in de tuin van Burggravenlaan 11 zijn inderdaad de ‘stille en trotse vorsten’ zoals De Josselin de Jong ze noemt; deze prachtige joekels behoren tot de koninginnen onder de bomen uit onze wijk. In onze wijk groeien maar een paar Beuken. En dat terwijl de Beuk een algemeen voorkomende soort in ons land is. Dat roept onmiddellijk de vraag op: Waarom groeien er zo weinig Beuken in onze wijk? Kijk eens naar deze vorsten en u kunt het antwoord raden. Dat is omdat ze zo groot kunnen worden. En dan te bedenken dat deze twee kanjers hun maximale omvang en leeftijd nog niet hebben bereikt. Gelukkig is er in hun omgeving nog voldoende ruimte om verder te kunnen groeien. Beuken kunnen 250-350 jaar oud worden, tot ongeveer 35 meter hoogte uitgroeien en een stamdiameter van een meter bereiken. Zij groeien ongeveer honderd jaar in de hoogte; daarna breidt de kroon zich steeds verder uit. De bomen aan de Burggravenlaan met een stamomtrek van 1.97 en 2.11 meter ( één meter boven de grond) zijn maar kleintjes vergeleken met de door de Bomenstichting genoemde recordhouder uit Breukelen, die een omtrek heeft van 8,5 meter. En ook die Beuk is nog een kleintje onder de dikste bomen ter wereld. Dat zijn voor zover bekend een Baobab of Apebroodboom, Adansonia digitata, in Zuid Afrika, omtrek ruim 43 meter en een Moerascypres, Taxodium mucronatum, in Oxaca, Mexico, met een omtrek van 36 · 43 meter (afhankelijk van het wel of niet meetellen van alle golven in de stam).
Beuken worden vanwege hun uiterlijk geassocieerd met vrouwelijkheid. Het zijn de ‘koninginnen’ van het woud. Daarom schrijf ik aan het begin van dit artikel ook over de koninginnen in plaats van koningen van onze wijk. Er staan dus niet veel Beuken in onze wijk, dit geldt trouwens voor geheel Leiden. De Beuk behoort niet tot de toptien van bomen die in het openbaar groen staan (zie de gemeentelijke brochure ‘Alle bomen tellen mee’). Als we alle Beuken die in Leiden in openbaar en particulier groen groeien zouden tellen komen we ongetwijfeld op een redelijk aantal uit. In oude tuinen groeien soms hele grote exemplaren, b.v. in de tuin die voorheen tot ‘Vreewijk’ behoorde. Beuken komen relatief vaak voor in lijsten van monumentale bomen in steden en dorpen. Dat blijkt uit de lijsten van boeken over monumentale bomen. Bijvoorbeeld, ‘Bomen van Lisse’ door U. Hassefras (2000) en Den Haag (‘Als alle bomen van Den Haag konden spreken’, uitgave Gemeente Den Haag, 2000). Vroeger gaven rode Beuken, de purpurea-vorm, status aan het huis waar ze bij stonden. De purpurea-vorm is een erfelijke afwijking van de oorspronkelijke groene vorm. Ook de Beuken aan de Burggravenlaan behoren tot de purpurea’s. Oudere Beuken hebben meer kans ‘monument’ te worden dan bepaalde andere bomen. Waarom weet ik niet. Is het de hoogte en de omvang? Is het de leeftijd? Waarom zou bijvoorbeeld de grote Hulst die in de achtertuin van de woning op de hoek van de Zoeterwoudsesingel/ Thorbeckestraat (in 2000 in de buurtkrant beschreven) staat geen monument kunnen zijn? Beuken zijn geen zeldzame bomen. Er zijn ook nog andere Beuken. In de telefoongids 2002-2003 van Leiden staan 18 namen die te herleiden zijn tot de Beuk; er worden slechts twee ‘echte’ Beuken genoemd waarvan er één in onze buurt woont.
Noemt De Josselin de Jong de Beuk een vorst, het kiemplantje (zie afbeelding) is wat schoonheid betreft beslist een prinsesje of prinsje!! Jac. P. Thijsse schreef voor het Verkade-album Eik en Beuk: ‘Een kiemplantje van de Beuk is mooier dan menige bloem’. Weinig mensen kennen de bloemen van de Beuk; ze vallen nauwelijks op. Beuken zijn eenhuizig: hun bloemen, de gele mannelijke en groenachtig-witte vrouwelijke, verschijnen tegelijk met de bladeren. De vruchten, de beukenootjes zitten in een vierlobbig omhulsel. Aan de Beuk komen niet ieder jaar beukenootjes. Er zijn de rijke jaren, de zogenaamde mastjaren, met een zeer grote productie en er zijn arme jaren met nauwelijks nootjes. En als er al nootjes worden gevormd, gaat een zeer groot deel verloren omdat ze veel door dieren worden gegeten. Midas Dekker schrijft in zijn boek Larf: ‘Elke door de dichters bezongen beuk is een grafmonument voor al de beukennootjes aan zijn voet die het niet hebben gehaald’. Dekker heeft gelijk. In de mastjaren worden er meer nootjes gevormd dan de belagers kunnen eten. Dat zijn wel de jaren dat er kans is op de prachtige kiemplanten. Ook daarvan sterven er zeer vele.
Voor het opgroeien van een kiemplant tot boom hebben Beuken schaduw nodig: Jonge bomen gaan vaak dood als zij in de volle zon staan omdat de stam geen felle zon op de bast verdraagt. Doordat de kroon van oudere bomen zich verbreedt zorgen Beuken er zelf voor dat hun stam wordt beschermd tegen fel zonlicht. Vanwege de behoefte aan schaduw kan een Beuk zich wel onder een Eik ontwikkelen maar vanwege de behoefte aan licht kan een jonge Eik niet onder een oude Beuk opgroeien. Het bladerdak ( de bladeren zijn elliptisch of eirond en ondiep gegolfd, zie afbeelding) van de laatste is veel dichter dan van de eerste.
Volgens de oecologische flora (door E.J. Weeda et al.) werd de Beuk pas omstreeks 3000 jaar voor Chr. voor het eerst in het zuiden van ons land gesignaleerd. De Beuk kwam na de Eik ons land binnen. Vanaf 250 jaar na Chr. groeide hij ook plaatselijk talrijk in de Hollandse duinstreek. Toentertijd waren al veel loofbomen sterk teruggedrongen, deels wellicht door klimaatsveranderingen, deels stellig door kapactiviteiten van de mens. Er kwamen meer mensen die woon- en leefruimte nodig hadden. Op de plaatsen waar de Beuk werd gekapt kiemden Eiken. Daarom zijn er veel meer Eiken in ons land.
Vroeger werd voor het pletten van vlas beukenhout gebruikt. Daardoor ontstond het werkwoord beuken. En dat leidde weer tot uitdrukkingen als ‘De beuk erin’. Beukenhout werd niet alleen gebruikt voor het beuken van vlas maar ook als materiaal voor meubels, parket, trappen, in de bouw, enz. Beuk komt van het woord Boc of Beoce uit het Sanskriet; beide woorden betekenen boom of boek. Wat zouden wij over beuken in boeken kunnen lezen als wij geen beuken hadden (gehad)? Ook drukletters werden van beukenhout gemaakt. Er wordt ook geschreven dat ‘beuk’ uit het Sanskriet is afgeleid van het woord Bhag. Dat zou iets met eten te maken hebben, het eten van beukennootjes door dieren (bijvoorbeeld wilde varkens). Ze worden ook wel door mensen gegeten maar als deze te veel nootjes eten worden zij ziek. De officiële soortnaam is Fagus sylvatica. Ook het Latijnse woord fagus heeft waarschijnlijk met eten te maken want dit zou van het Griekse fagein voor eten zijn afgeleid. Sylvatica heeft te maken met de zilveren glans die stam bezit.
In de mythologie komt de beuk vaak voor. Bijvoorbeeld, de Beuk is gewijd aan de Germaanse oppergod Wodan. Volgens het volksgeloof kan een wens, gekerfd op beukenhout of -schors en in de grond gestopt, uitkomen. Als dit inderdaad het geval zou zijn zou ik op dat materiaal schrijven: ‘Ik wens dat de twee Gewone beuken waarmee dit artikel begon, deze twee koninginnen, heel erg oud mogen worden!!’