• Die honingboom roept vragen op
  • Die honingboom roept vragen op
  • Die honingboom roept vragen op

Die honingboom roept vragen op

Door Rinny Kooi

Waar bleven de kinderen? Zij aten
hun buiken rond in de honingboom
en gingen varen op de vrolijke zee.

Hans Andreus (1926 - 1977) in: ‘Lied van de wijze kinderen’

Er zijn bomen die niet elk jaar in bloei staan. Als dat dan wel het geval is, vergeet je dat niet snel. De honingboom (Styphnolobium japonicum L. Schott) is zo’n voorbeeld. Als hij bloeit is dat fantastisch om te zien en hij ruikt dan ook erg lekker. Een honingboom staat in de tuin van de Uhlenbeckkade 2. Het is een prachtig exemplaar en het is terecht dat hij op de gemeentelijke lijst van beschermde bomen staat.

Giftige buitenlander
De honingboom kwam oorspronkelijk voor in China en Korea. Hij werd in Japan ingevoerd en kwam van daaruit in 1747 terecht in de Jardin du Roi in Parijs (Brosse, J., 2010, Larousse des Arbres, Larousse). Een Franse missionaris stuurde volgens Willem Hüner, een vroegere dendroloog bij de Haagse Plantsoenendienst, de eerste zaden naar Parijs. De soortnaam japonicum duidt op de Japanse herkomst. Styphno uit de geslachtsnaam Styphnolobium komt van Styphnos en betekent wrang; lobos is peul, lobium is peultje. (Backer, C.A., 2000. Verklarend woordenboek van wetenschappelijke plantennamen, Veen, Amsterdam).

Het is dus een boom met ‘wrange’ (zure?) peultjes. Hans Andreus liet in zijn vrolijk gedicht kinderen van de honingboom eten. Dat is niet zo’n verstandige boodschap want ik raad kinderen sterk af om de vruchten te proeven. Ze zijn giftig en bevatten (net als de ‘giftige’goudenre- gen) glycociden, quercetine (rutine) en alkaloïden.

De goudenregen en de honingboom zijn nauwe verwanten en horen thuis in de plantenfamilie Leguminosae of Fabaceae. In de Chinese geneeskunde worden de giftige stoff en uit de honingboom voor medicijnen gebruikt. De honingboom wordt in Japan aangeplant bij tempels en begraafplaatsen. Met dat laatste wordt wellicht een relatie gelegd tussen de dood en de giftigheid van de boom. Wat dat betreft is het te vergelijken met de aanplant van de giftige Taxus baccata L. op begraafplaatsen.

Ik noemde de geslachtsnaam Styphnolobium. Voor de honingboom wordt echter vaak de geslachtsnaam Sophora gebruikt. Dat is volgens Backer (zie eerder) de ‘Latanizeering van den Arab. Plantennaam çufair (of soféra)’. De Arabische soortnaam is dus omgezet in het Latijn. Ik vroeg over de juiste soortnaam advies aan Jan de Koning (auteur Dendrologie van de Lage Landen, 2009, KNNV). Volgens hem bestaat hierover onder deskundigen geen eenstemmigheid maar hij verwacht dat in de toekomst vrijwel iedereen de geslachtsnaam Styphnolobium gaat gebruiken.

Aanplant en groeisnelheid
De honingboom kan circa twintig meter hoog worden. Tijdens een harde wind verliest hij gemakkelijk takken. Hij heeft onevengeveerde bladeren; een blad heeft zeven tot zeventien kleine, langwerpig ellipsvormige blaadjes. De oudste honingboom in Nederland, aangeplant in 1832, staat in de Overtuin bij Huize Welgelegen in Warnsveld. Hij heeft een stamomtrek van 297 cm en is zeventien meter hoog. (G. Buits et al., 2010. Bijzondere bomen in Nederland. Bomenstichting Utrecht). Het is bekend dat de honingboom een snelle groeier is. Daarom heb ik enkele bomen in Leiden op 130 cm hoogte opgemeten. De honingboom aan de Uhlenbeckkade (circa zestig jaar oud) is al 178 cm dik. Hij is dikker dan de even oude berk in mijn voortuin (Meijerskade 14) van 149 cm. In de Tweede Wereldoorlog zijn de meeste bomen in het Plantsoen gekapt. De honingboom in het Plantsoen (langs de singel, dichtbij de onlangs aangelegde vijver) moet volgens mij gezien de stamomtrek de oorlog hebben overleefd want die is al 275 cm. De honingboom in de Hortus (langs de singel, dichtbij de Sterrenwacht), aangeplant in 1850, is sneller gegroeid dan die uit Warnsveld want hij is al 379 cm dik.

Bloei
De honingboom is geen geliefde boom. Dat komt wellicht omdat hij relatief laat (juli/augustus) bloeit en dat hij dat – zoals gezegd – ook niet ieder jaar doet. Daarnaast moet hij circa dertig jaar oud zijn voor hij bloemen vormt. De honingboom aan de Uhlenbeckkade is ruimschoots in staat om bloemen te vormen en ik zie daar dan ook elk jaar vol spanning naar uit. Hij vormt dan bloemtrossen met veel witte (zogenaamde) vlinderbloemetjes van circa een cm lengte. De bloemetjes vallen snel af en de meeste zijn al gevallen voor de laatste knoppen opengaan. Tijdens het tekenen ben ik gaan tellen hoeveel bloemetjes er in een tros kunnen zitten. Uiteraard telde ik de lidtekens van de gevallen bloemetjes mee. Ik kwam uit op 1019 bloemetjes in een tros.

Natuurlijk heb ik me afgevraagd waarom de honingboom niet ieder jaar bloeit. Klimaatfactoren kunnen een rol spelen. Er wordt gezegd dat hij gaat bloeien in warme zomers. De winter 2009-2010 kende geen strenge vorstperiode. De daarop volgende zomer was behoorlijk heet. De winter 2010-2011 was relatief streng met langdurige sneeuw. Het voorjaar was behoorlijk warm en droog waarna een natte, koelere periode volgde. De zomer was niet erg warm. In 2011 stonden de eerder genoemde honingbomen – in tegenstelling tot de zomer 2010 – volop in bloei. De afgelopen winter was er relatief laat (begin van dit jaar) een ‘fikse’ vorstperiode. In maart was het warm, daarna kregen we een koelere regenachtige periode. Wat was nu de prikkel om te gaan bloeien in 2011? De warme zomer periode uit 2010? Of het warme voorjaar van dat jaar? Ik leerde vroeger dat zomerse zon op de takken van een appelboom een prikkel is om het daarop volgende jaar te gaan boeien. Heeft de honingboom zo’n prikkel ook nodig?

Peultjes
Als de boom bloeit trekt zijn geur insecten aan die een belangrijke rol spelen bij de bevruchting. Het is bekend dat een bloeiende honingboom geen garantie is voor de ontwikkeling van zaden. In 2011 werden geen peulen gevormd in de drie eerder genoemde exemplaren. In de brochure ‘48 Bomen in de Hortus Botanicus Leiden’ (2007, Universiteit van Leiden) staat: ‘Het komt maar zelden voor dat er vruchten aan de boom komen. Deze vruchten lijken veel op een sperzieboon. Elk zaadje vormt in de peul een dikke bobbel en daardoor zijn de peulen duidelijk herkenbaar als die van de honingboom’. Ook in Parijs vormt deze soort zelden vruchten (zie Brosse, J.). Johan Possemiers van het Arboretum te Kalmthout schreef mij daarover: ‘Er worden inderdaad zelden rijpe vruchten gevormd bij de honingboom. Lange warme zomers en enkele bomen bij elkaar voor kruisbestuiving helpen wel. Heb al zaadvorming gezien, maar het is altijd eerder beperkt’. ‘De kinderen’ van Hans Andreus kunnen hun buikjes dus vrijwel nooit vullen met deze peultjes.

De peultjes worden vijf tot acht cm lang. Ik wilde enkele peulen tekenen maar kon nergens peulen vinden. Ik ging daarom naar het Naturalis Biodiversiteit Centrum (afd. Herbarium) in Leiden. Nicolien Sol liet mij peulen van diverse honingbomen zien. Opmerkelijk was dat van alle Europese exemplaren de kenmerkende verdikking rond de zaden ontbrak. De Aziatische bomen hadden die wel. Dat roept weer vragen op? Waren de Europese peulen te vroeg geplukt en waren de zaden nog niet gereed? Of waren er peulen gevormd zonder ontwikkelde zaden? In 2011 heeft de gemeente Leiden honingbomen als straatboom aangeplant aan de Kaiserstraat. Ik hoop dat die bomen geen kloon van elkaar zijn. Als zij dat niet zijn en zij in de toekomst gaan bloeien bestaat er een kans op kruisbestuiving. Wie weet vormen zij dan wel peulen.

De honingboom is letterlijk en figuurlijk een boom om bij stil te staan. Dat zal ik nog vaak doen; anderen ook hoop ik. Misschien worden mijn vragen over prikkels om te gaan bloeien of peulen te vormen nog wel eens beantwoord!