• Mevr. Millaard

Mevr. Millaard

'De enige woning met een lift'

Mevrouw Millaard (1927) is opgegroeid aan de Hoge Rijndijk. Ze kwam in 1967 in de Burggravenlaan wonen om haar gehandicapte broer te verzorgen. De woning is, nu ze zelf ouder wordt, perfect: het enige huis in de laan met een privélift.

Met haar ouders en vijf jaar oudere broer bracht mevrouw Millaard haar jonge jaren door in een woning aan Hoge Rijndijk 72. Ze herinnert zich nog goed dat ze in de oorlog een onderduikster hadden. “Die mevrouw kwam oorspronkelijk uit Apeldoorn en was bij ons gekomen via mijn twee tantes. Zij hadden haar naam doorgekregen via een bekende van de Petruskerk. Ze was als een oudere zuster voor me. Ze leerde me dansen en overhoorde me mijn huiswerk. In het laatste half jaar van de oorlog woonden ook haar twee dochters bij ons in. Mijn vader en moeder vonden dat de vrouw geregeld frisse lucht moest hebben. Daarom ging mijn vader ‘s avonds met haar aan de arm wandelen in de Roodenburgerstraat alsof ze zijn vrouw was. De Burggravenlaan was er nog niet, daar waren alleen weilanden. ‘Je zal toch wonen in die velden’, zei mijn vader dan, niet vermoedend dat zijn zoon en dochter daar later samen een bovenwoning zouden betrekken. Hij overleed toen ik 30 jaar was.”

Meisjesdroom
”Mijn meisjesdroom was om stewardess bij de KLM te worden. Maar ik kwam in 1945 van de meisjes/HBS aan de Garenmarkt en toen had de KLM geen behoefte aan stewardessen. Er waren nog maar weinig vliegtuigen zo vlak na de oorlog. Mijn volgende wens om hofmeesteres op een schip te worden, maar dat vond men voor een meisje destijds te avontuurlijk. ‘Breek haar benen’, zei de man van mijn moeders beste vriendin, die dat veel te gevaarlijk voor mij vond als enige vrouw tussen allemaal mannen.”
Ook naar de Hogere Hotelschool mocht ze niet, omdat haar vader ambtenaar was en geen hoteleigenaar. De directeur van de HBS raadde haar aan huishoudkunde te gaan doen. Dat bleek uiteindelijk een schot in de roos want ze had veel plezier op de Rooms Katholieke school Zita aan het Rapenburg, waar ze in kleine klasjes van ongeveer vijf meisjes het vak leerde. Er waren zo weinig leerlingen dat leerlingen uit verschillende klassen gecombineerd les kregen. “We hebben heel veel gelachen, want we zaten daar met allemaal meiden die dienstmeisjes gewend waren thuis en helemaal niets van het huishouden wisten. De opleiding duurde 41⁄2 jaar. In die periode liep je ook stage bij een arbeidersgezin, een middenstandsgezin en een ‘rijk’ gezin. Telkens moest je na een stage een tijd wachten op de volgende, van april tot september. Ik hield wel van poetsen maar niet van koken. Daarom haalde ik eerst alleen de akte N VII Schoonmaken, wassen, strijken en huishoudkunde. Helaas moesten we later van het Ministerie van Onderwijs verplicht ook de akte N VIII koken halen.”
Na haar examen ging mevrouw Millaard werken voor de Boshuizerschool, op de Lagere Huishoudkunde Beroepsopleiding, LHBO.

Ontslagen en weer aangenomen
”Toen ze trouwde in 1952, werd mevrouw Millaard, zoals toen gebruikelijk, ontslagen uit vaste dienst, maar wel weer in tijdelijke dienst genomen. “Huishoudkundigen waren toen erg in trek en ik kon overal werken, in Haarlem, Amsterdam. Toen ik 20 jaar in dienst was, zei de administrateur: ‘We hebben een generaal pardon’ en pensioenrechten, die destijds voor getrouwe vrouwen werden afgekocht, werden weer voor mij ingekocht. Ik was altijd lid van de vakbond en goed op de hoogte van mijn rechten.” “Ik had altijd een verdeling met een collega die graag kookte. Ik nam vooral de schoonmaak- en poetslessen voor mijn rekening. Maar helaas ging die collega trouwen en moest ik 13 jaar beide vakken geven.”
Mevrouw Millaard scheidde van haar man toen hun zoon 4 jaar was. Dat was toen nog een beetje een taboe. “Het bestuur van de school drong erop aan dat ik dit niet zou vertellen.” Ze trok met haar zoontje in bij haar moeder, die na de dood van haar vader aan de Hoge Rijndijk in een kleiner huis was gaan wonen. Haar moeder was graag bereid om op haar kleinzoon te passen als haar dochter naar haar werk was. “Dat was ongewoon voor die tijd: ik werkte als alleenstaande moeder altijd volledig, 35 lesuren per week. Ik was tenslotte kostwinster.”
“Mijn zoon ging naar de Kernstraatschool, dezelfde school waar ik zelf op had gezeten. Hij kon volop spelen in de buurt, eerst bij een veldje met een keet en een paard en een speeltuintje waar een oude man toezicht hield. Mijn zoon deed altijd mee aan Koninginnedag en vond het heerlijk om in de diligence te zitten. Hij hielp dan ook met het paard. Toen hij groter werd, speelde hij op een voetbalveldje achter de Vredeskerk, op de plek waar in 1989 de villa’s zijn gebouwd. In de zomer speelde hij waterpolo in de zwembad de Vliet.”

Oude stempel
”Later kreeg mevrouw Millaard naast haar werk en de opvoeding van haar zoon ook de zorg voor haar broer Piet. Hij was koopvaardijofficier van beroep en liep in Australië, door een ongelukkige val in het scheepsruim, op zijn 39ste een dwarslaesie op. Hij kwam in de Anna kliniek van het LUMC terecht. “Voorlichting daarover was er toen nauwelijks. Mijn moeder en ik wisten niet hoe je om moest gaan met zoiets. We bedachten dat ik maar het beste samen met mijn zoon en mijn broer kon wonen om voor hem te zorgen. In 1967 kwam er een ééngezinsflat op de derde verdieping van de Burggravenlaan vrij. De eerste tien jaar liep mijn broer voetje voor voetje van de trappen af. Daarna hebben we op aanraden van mijn zoon bij de gemeente een lift aangevraagd. De gemeente wilde geen traplift, dat zou de hal maar ontsieren. We kregen daarom een privélift in het trappenhuis, als enige in de Burggravenlaan.” Haar broer kreeg ook een aangepaste auto en een parkeerplaats voor de deur en één op zijn nieuwe werkplek bij het Gemeentelijk Administratiekantoor. “Ik deed de boodschappen in de buurt, vooral de Cobetstraat bij Vahrmeyer en Janson en ook mijn zoon was altijd graag bereid iets te halen voor ‘oom Piet’. Mijn broer was van de oude stempel. Ook als hij wel valide was geweest, had hij nooit de boodschappen gedaan. Wel deed hij altijd de financiën voor mijn moeder en mij. Maar hij ging zelden naar buiten. Alleen naar het postkantoortje in de Cobetstraat. Daar ging hij heen voor zijn hobby postzegels verzamelen en ik moest er zelfs op aandringen dat hij zo nu en dan een luchtje schepte op het balkon.”
“De woningen aan onze kant van de Burggravenlaan waren destijds in bezit van de partij de Vrijzinnig Democraten. Dat is in de loop van de tijd wat afgezwakt. Mensen in de buurt waren vriendelijk voor elkaar maar er was niet veel contact. Ik was immers net als mijn broer de hele dag weg door mijn werk. De meeste mensen dachten dat wij een echtpaar waren. We heetten immers alle twee Millaard. Mijn broer was ook als een vader voor mijn zoon. Mijn broer is acht jaar geleden overleden. Ik ben hier naar volle tevredenheid blijven wonen en dat is ook in de toekomst goed mogelijk. De privélift komt nu goed van pas!”